·

thumb (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “thumb”

enkelvoud thumb, meervoud thumbs
  1. duim
    She used her thumb to press the button on the remote control.
  2. schuifknop (in de context van een grafische gebruikersinterface)
    Drag the thumb on the volume slider to the right to increase the sound.
  3. miniatuur (als in een kleine versie van een afbeelding)
    I scrolled through the video thumbs to find the tutorial I needed.

werkwoord “thumb”

infinitief thumb; hij thumbs; verleden tijd thumbed; volt. deelw. thumbed; ger. thumbing
  1. met de duim drukken of aanraken
    She thumbed through the pages of the book, looking for the chapter she wanted to read.
  2. bevuilen of verslijten door veelvuldig met de duim of vingers aan te raken
    After reading her favorite book every night for a year, she had thumbed the pages until they were soft and worn.
  3. liften (door met de duim te zwaaien naar voorbijgaande voertuigen)
    After running out of gas in the middle of nowhere, we decided to thumb a ride to the nearest town.
  4. doorbladeren (snel door een boek gaan door met de duim de pagina's om te slaan)
    She thumbed through the magazine quickly, looking for the article she wanted to read.