zelfstandig naamwoord “stock”
enkelvoud stock, meervoud stocks of ontelbaar
- Aandeel (financiën, een deel van het eigendom van een bedrijf)
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She invested her money in stocks and bonds.
- voorraad (de hoeveelheid goederen die beschikbaar wordt gehouden voor verkoop door een winkel of magazijn)
The shelves were empty because the store's stock was low.
- voorraad (een hoeveelheid van iets die wordt bewaard voor toekomstig gebruik)
They built up a stock of firewood for the winter.
- bouillon
He prepared chicken stock to make the soup.
- vee
The farmer raises stock on her ranch.
- kolf (het deel van een vuurwapen dat tegen iemands schouder rust)
He polished the wooden stock of his rifle.
- stam
The graft was inserted into the stock of the plant.
- afkomst (familie)
He comes from Irish stock.
- (kaartspellen) de stapel niet uitgedeelde kaarten
She drew the top card from the stock.
- (spoorwegen) de treinen en andere voertuigen die op een spoorweg worden gebruikt
The old rolling stock was replaced with new trains.
- steel
He carved the stock of the axe himself.
werkwoord “stock”
infinitief stock; hij stocks; verleden tijd stocked; volt. deelw. stocked; ger. stocking
- in voorraad hebben
The store stocks a variety of fresh fruits.
- bevoorraden
They stocked the refrigerator with food and drinks.
bijvoeglijk naamwoord “stock”
basisvorm stock, niet-vergrotend
- regelmatig beschikbaar; op voorraad gehouden
The warehouse has stock sizes of the product.
- algemeen gebruikt; standaard; typisch
He answered the questions with stock responses.
- (motorracen) met de originele fabrieksconfiguratie; ongewijzigd
They raced in stock cars.