zelfstandig naamwoord “bridge”
enkelvoud bridge, meervoud bridges
- brug
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The old stone bridge was built over the river centuries ago.
- brug (het verhoogde platform op een schip waar de kapitein en officieren het vaartuig besturen)
The captain gave orders from the bridge as the ship approached the harbor.
- neusbrug (het deel van de neus tussen de ogen)
She adjusted her glasses on the bridge of her nose.
- Brug (in de muziek, het deel op een snaarinstrument dat de snaren ondersteunt)
He replaced the bridge on his guitar to improve the sound quality.
- brug (in de tandheelkunde)
After the accident, she needed a dental bridge to restore her smile.
- een middel tot verbinding of overgang tussen verschillende dingen of plaatsen
The discussion forum serves as a bridge between the two communities.
- brug (biljart, snooker, een steun gemaakt met de hand of een apparaat om de keu te stabiliseren)
He formed a bridge with his hand before taking the shot.
werkwoord “bridge”
infinitief bridge; hij bridges; verleden tijd bridged; volt. deelw. bridged; ger. bridging
- overbruggen
Engineers plan to bridge the river to connect the two villages.
- overbruggen (verbinden)
The initiative aims to bridge the differences between the two organizations.
- (in de informatica) twee of meer netwerken of apparaten verbinden
The technician bridged the computers to share files easily.
zelfstandig naamwoord “bridge”
enkelvoud bridge, ontelbaar
- bridge (een kaartspel voor vier spelers in twee teams, waarbij partners samenwerken om slagen te winnen)
They enjoy playing bridge every Thursday evening.