hulpwerkwoord “be”
be; ik am, 'm; je are, 're; hij is, 's; vt were / was; vd been; gerundium being
negative: he isn't, past wasn't; you aren't, past weren't
- gebruikt met voltooide deelwoorden van werkwoorden om de lijdende vorm te vormen
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The cake was eaten by the children. Another one will be baked by their mom tomorrow.
- gebruikt met tegenwoordige deelwoorden van werkwoorden om de duurvorm te vormen
She is running a marathon this weekend. She was preparing for it yesterday.
- formele manier om verplichting of intentie uit te drukken
You are to complete your homework before playing video games.
werkwoord “be”
infinitief be; ik am, 'm; jij are, 're; hij is, 's; verleden were / was; voltooide deelw. been; gerundium being
negatief: hij isn't, verleden wasn't; jij aren't, verleden weren't
- zijn (verbindt het onderwerp met een zelfstandig naamwoord)
She is a doctor. The animal is a cat.
- zijn (verbindt het onderwerp met een eigenschap)
The cat is fluffy. This was quite strange. Helping others is as important as taking care of yourself.
- is aanwezig of bestaat
There is a chance of rain this afternoon.
- zijn
My sister is 15 years old.
- is (wanneer het de huidige tijd aangeeft)
It is 10:30 in the morning.
- is (gevolgd door 'geleden' om tijdsduur aan te geven)
It has been five minutes since the last call.
- zijn (wordt gebruikt om het weer te beschrijven)
- zijn (bij locatie of positie)
The keys are in the drawer.
- is (in vragen over het tijdstip van een gebeurtenis)
When will the concert be?