zelfstandig naamwoord “certificate”
enkelvoud certificate, meervoud certificates
- certificaat (een officieel document dat aantoont dat je een cursus hebt voltooid of een examen hebt gehaald)
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She received a certificate in accounting after finishing the program.
- certificaat (een officieel document dat bewijst dat iets waar of correct is)
You'll need to bring your marriage certificate to change your name on the passport.
- certificaat (een document dat eigendom van iets aantoont, zoals aandelen of obligaties)
He keeps his stock certificates in a safe place.
- certificaat (computing, een digitaal document dat de identiteit van een website of gebruiker verifieert)
The browser warned that the site's security certificate was invalid.
- certificaat (een classificatie voor een film, die de geschikte leeftijdsgroep aangeeft)
The film has a certificate 12, so children under 12 can't see it alone.
werkwoord “certificate”
infinitief certificate; hij certificates; verleden tijd certificated; volt. deelw. certificated; ger. certificating
- certificeren
The organization certificated over 200 new nurses last year.