·

qualify (EN)
werkwoord, zelfstandig naamwoord

werkwoord “qualify”

infinitief qualify; hij qualifies; verleden tijd qualified; volt. deelw. qualified; ger. qualifying
  1. voldoen aan de noodzakelijke vereisten of voorwaarden om in aanmerking te komen voor iets
    After years of studying, she finally qualified as doctor.
  2. iemand geschikt of gecertificeerd maken voor een baan of activiteit
    The course qualifies students to teach English abroad.
  3. zich kwalificeren
    The marathon runner qualified for the Olympics by finishing in the top three.
  4. kwalificeren (als)
    Does this jacket qualify as formal wear?
  5. een verklaring aanpassen of beperken; het minder absoluut maken
    He qualified his remarks by saying that results may vary.
  6. (een woord) beschrijven of specificeren (een ander woord)
    In “a large meal”, “large” is an adjective qualifying “meal”.

zelfstandig naamwoord “qualify”

enkelvoud qualify, meervoud qualifies
  1. kwalificatie (in jongleren)
    He achieved his first qualify with seven clubs during practice.