·

one (EN)
telwoord, voornaamwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord

telwoord “one”

one, 1
  1. één
    She has one cat that follows her everywhere.

voornaamwoord “one”

singular one, plural ones
  1. een (als voornaamwoord, bijvoorbeeld "een van hen")
    Out of all the puppies, the littlest one stole my heart.
  2. men (als onbepaald voornaamwoord)
    One should always try to be kind, for one never knows what someone else is going through.

zelfstandig naamwoord “one”

enkelvoud one, 1, meervoud ones, 1s
  1. één (als symbool)
    After learning to write, the first digit she mastered was the number one.
  2. een (als bankbiljet, bijvoorbeeld "een dollarbiljet")
    Can you break this twenty? I need a few ones for the vending machine.
  3. één uur (als tijdsaanduiding)
    The meeting is scheduled to start promptly at one in the afternoon.
  4. een mop (als synoniem voor een grappig verhaal of opmerking)
    John always has a good one to tell at parties, leaving everyone in stitches.
  5. een figuur (als aanduiding voor een persoon met een bepaald kenmerk)
    She's quite the one for baking; her cookies are always a hit at the bake sale.
  6. de perfecte persoon of zaak
    I know it. She is the one for me.

bijvoeglijk naamwoord “one”

basisvorm one, niet-vergrotend
  1. een bepaald (als bijvoeglijk naamwoord, bijvoorbeeld "een bepaalde tijd")
    One morning, she woke up to find the garden covered in a blanket of snow.
  2. een (als onbepaald bijvoeglijk naamwoord, bijvoorbeeld "een item")
    In a city, one shop is just like the other.
  3. de enige (als bijvoeglijk naamwoord)
    In the vast expanse of the desert, he was the one source of knowledge for miles around.
  4. geheel of ongedeeld
    The team worked as one to achieve their goal.
  5. eensgezind (als bijvoeglijk naamwoord)
    After the meeting, the committee was one in their decision to proceed with the project.
  6. hetzelfde (als bijvoeglijk naamwoord)
    Though they may appear diverse, all these theories are one in their basic principles.

lidwoord “one”

one
  1. gebruikt om nadruk te geven
    That was one incredible performance you gave on stage!