zelfstandig naamwoord “family”
 enkelvoud family, meervoud families of ontelbaar
- gezin
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
 We rented a hotel room for the whole family.
 - familie
She has a large family scattered around the world, whom she visits every year.
 - familie (van adel of belangrijk geslacht)
She was proud to belong to a family of renowned scientists.
 - familie (hechte groep mensen)
We are not a team; we are a family.
 - familie
The lion is a member of the family Felidae in the animal kingdom.
 - (muziek) een groep muziekinstrumenten die vergelijkbaar zijn in hoe ze geluid produceren
In the orchestra, the percussion family includes drums and cymbals.
 - taalfamilie
The Indo-European language family includes many European and Asian languages.
 - (verzameling) een verzameling van verzamelingen of functies
In mathematics, we often study a family of functions to understand their behavior.
 
bijvoeglijk naamwoord “family”
 basisvorm family, niet-vergrotend
- familiaal
My family life suffers due to my demanding job.
 - gezinsvriendelijk
They searched for a family restaurant where everyone, including the kids, would be welcome.
 - familiebezit
We like to shop at family businesses.