zelfstandig naamwoord “wall”
enkelvoud wall, meervoud walls
- muur
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The garden is surrounded by a high brick wall.
- vestingmuur
The medieval walls of the city still stand today.
- barrière
They encountered a wall of resistance when they introduced the new policy.
- muur (grote massa)
A wall of fog rolled in from the sea.
- prikbord
She shared the news on her wall so all her friends could see.
- wand (anatomie, een laag of structuur die een orgaan of holte omsluit of begrenst)
The stomach wall secretes acids to aid digestion.
- (sport) in voetbal, een rij spelers die samen staan om te verdedigen tegen een vrije trap
The goalkeeper arranged the wall to block the shot.
- (zeevaart) een type knoop gemaakt aan het uiteinde van een touw
The sailor secured the rope with a wall knot.
werkwoord “wall”
infinitief wall; hij walls; verleden tijd walled; volt. deelw. walled; ger. walling
- ommuren
They walled the courtyard to create a private garden.
- (Computerspellen) valsspelen door door muren of obstakels in een spel heen te kijken.
The player was kicked out for walling during the tournament.
- (Computerspellen) door een muur schieten om een tegenstander te raken.
He walled the enemy player to score a surprise victory.
- knopen (een knoop aan het einde van een touw)
She walled the rope to prevent it from fraying.