zelfstandig naamwoord “station”
enkelvoud station, meervoud stations
- station
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She waited at the train station for hours, watching travelers hurry by.
- halte
The express train doesn't stop at every station along the way.
- post (zoals een politiebureau of brandweerkazerne)
The new police station was built to serve the growing community.
- basis
The army has a station near my house.
- zender
He listens to the local jazz station every evening.
- post (werkplek of dienstplek)
The chef returned to his station in the kitchen to prepare the next dish.
- tankstation
They pulled into a station to refuel before continuing their road trip.
- Stand (formeel, iemands sociale positie of rang in de maatschappij)
Despite his high station, he was humble and approachable.
werkwoord “station”
infinitief station; hij stations; verleden tijd stationed; volt. deelw. stationed; ger. stationing
- Stationeren (iemand toewijzen aan een bepaalde plaats of positie voor een taak of plicht)
The manager stationed an employee at the door to welcome guests.
- Stationeren (in het leger, militair personeel toewijzen aan een plaats waar ze zullen dienen)
He was stationed at an air force base overseas for three years.