·

kite (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “kite”

enkelvoud kite, meervoud kites
  1. vlieger
    On windy days, children love to fly kites in the park.
  2. wouw
    We watched a kite soaring high above the fields.
  3. (euclidische meetkunde) een vierhoek met twee paar gelijke aangrenzende zijden
    In math class, we learned about the properties of a kite.
  4. (gevangenisjargon) een geheime brief of notitie die tussen gevangenen wordt doorgegeven
    The guard found the kite hidden under the mattress.

werkwoord “kite”

infinitief kite; hij kites; verleden tijd kited; volt. deelw. kited; ger. kiting
  1. ongedekte cheque uitschrijven (fraude)
    He was arrested for kiting checks to pay his debts.
  2. Een vijand aanvallen terwijl je weg beweegt om niet geraakt te worden.
    In the game, she kited the monster to avoid damage.
  3. bewegen met behulp van een vlieger, zoals bij kitesurfen
    They spent the afternoon kiting along the coastline.