·

blues (EN)
zelfstandig naamwoord, zelfstandig naamwoord, zelfstandig naamwoord

Dit woord kan ook een vorm zijn van:
blue (zelfstandig naamwoord, werkwoord)

zelfstandig naamwoord “blues”

blues, alleen meervoudig
  1. neerslachtigheid
    After hearing the sad news, I've got the blues.
  2. levenservaringen (vooral de moeilijke)
    Growing up in poverty, he knew the blues of a hard life.
  3. blauw uniform
    The officer looked sharp in his navy blues at the ceremony.

zelfstandig naamwoord “blues”

enkelvoud blues, ontelbaar
  1. blues (muziekstijl)
    He spent the evening playing blues on his old guitar at the club.

zelfstandig naamwoord “blues”

enkelvoud blues, meervoud blues
  1. een lied of compositie in het bluesgenre
    She played a slow blues on her guitar.