zelfstandig naamwoord “term”
enkelvoud term, meervoud terms
- term
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The term “algorithm” is commonly used in computer science.
- termijn
He served a five-year term as governor.
- trimester
The spring term starts in January.
- (een getal of uitdrukking in een wiskundige vergelijking of reeks)
In the expression 2x + 3, both '2x' and '3' are terms.
- de normale periode van de zwangerschap wanneer de bevalling meestal plaatsvindt
She carried the baby to term.
- de periode waarin de rechtbanken zitting hebben
The trial will commence in the next term.
- (een programma dat een terminal emuleert)
By using a term, you can access the server remotely.
werkwoord “term”
infinitief term; hij terms; verleden tijd termed; volt. deelw. termed; ger. terming
- noemen
Scientists term this process “photosynthesis”.
- ontslaan (informeel)
The company decided to term several employees due to budget cuts.