·

material (EN)
zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord “material”

enkelvoud material, meervoud materials of ontelbaar
  1. materiaal
    The builders ordered enough material, like bricks and cement, to complete the new house.
  2. stof (soort doek of textiel gebruikt voor het maken van kleding)
    What material is this shirt made of?
  3. materiaal (voor een optreden)
    The comedian worked hard to create new material for his upcoming show.
  4. (in combinatie) een persoon die geschikt is voor een bepaalde rol of activiteit
    With her leadership skills, she is definitely management material for the company.
  5. Materiaal (de stukken en pionnen in een schaakspel)
    In the chess match, he sacrificed some material to gain a better position on the board.
  6. materiaal (monsters of exemplaren verzameld voor analyse of studie)
    The researchers collected material from the site to analyze for signs of pollution.

bijvoeglijk naamwoord “material”

basisvorm material (more/most)
  1. materieel
    She gave up her material comforts to join the mission.
  2. materieel (fysiek)
    The scientists are studying the material world.
  3. wezenlijk
    There was no material difference between the two proposals.