zelfstandig naamwoord “act”
enkelvoud act, meervoud acts of ontelbaar
- daad (een handeling of daad uitgevoerd door iemand)
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
Saving the cat from the tree was a brave act.
- Daad (het proces van iets geheims of verkeerds doen)
He was caught in the act of stealing the cookies.
- toneelstukje
His kindness was just an act to get what he wanted.
- wet
Parliament passed an act to reform education.
- bedrijf (een deel van een toneelstuk, opera of andere uitvoering)
The second act of the play was the most dramatic.
- een artiest of groep artiesten in een show
The opening act was a famous comedian.
- een showoptreden
The show started with a magic act.
werkwoord “act”
infinitief act; hij acts; verleden tijd acted; volt. deelw. acted; ger. acting
- handelen
We need to act quickly to solve this problem.
- acteren
She loves to act in school productions.
- zich gedragen
He is acting responsibly for his age.
- doen alsof
She acts happy, but I know she's sad.
- invloed hebben op iets
The medicine acts fast to relieve headaches.
- dienen in een bepaalde rol of functie
He will act as the interim manager while she's away.