·

valet (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “valet”

enkelvoud valet, meervoud valets
  1. iemand wiens taak het is om auto's te parkeren voor gasten bij hotels, restaurants, enz.
    When we arrived at the hotel, a valet took our car and parked it for us.
  2. lakei (een persoonlijke bediende die een man helpt met zijn kleding en uiterlijk)
    The wealthy businessman relied on his valet to prepare his attire each day.
  3. een hotelmedewerker die persoonlijke diensten verleent aan gasten, zoals het strijken van kleding
    The hotel's valet service pressed his suit in time for the conference.
  4. autopoetser
    He took his car to the valet for a complete interior and exterior cleaning.

werkwoord “valet”

infinitief valet; hij valets; verleden tijd valeted; volt. deelw. valeted; ger. valeting
  1. valetparkeren
    We valeted our car when we arrived at the restaurant.
  2. laten poetsen (van de auto)
    He decided to valet his car before the road trip.