bijvoeglijk naamwoord “tender”
basisvorm tender, tenderer, tenderest (of more/most)
- mals
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The steak was so tender it almost melted in my mouth.
- teder
She gave her son a tender hug before he left.
- gevoelig
My shoulder is still tender from the injury.
- kwetsbaar
Be careful with these tender plants—they can't survive the cold.
- jong
He started his first business at the tender age of sixteen.
zelfstandig naamwoord “tender”
enkelvoud tender, meervoud tenders
- aanbesteding (een aanbod om goederen of diensten te leveren tegen een vaste prijs)
The company won the tender to build the new bridge.
- sloep
We took the tender to reach the yacht anchored offshore.
- kipreepje (gefrituurd)
The kids love chicken tenders with their fries.
- een spoorwagon gekoppeld aan een stoomlocomotief om brandstof en water te vervoeren
The vintage steam train was pulling a large coal-filled tender.
werkwoord “tender”
infinitief tender; hij tenders; verleden tijd tendered; volt. deelw. tendered; ger. tendering
- een formeel bod of voorstel doen, vooral in het bedrijfsleven
Several companies are tendering bids for the new highway project.
- iets formeel aanbieden of geven
She tendered her resignation to the CEO.