zelfstandig naamwoord “task”
enkelvoud task, meervoud tasks
- taak
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
Washing the car was a task he actually enjoyed on sunny afternoons.
- uitdagende taak (om te benadrukken dat het om een uitdaging gaat)
Organizing the charity event felt like a herculean task given the tight deadline.
- doelstelling
Their main task for the year was to increase the company's market share.
- proces (in de context van computing)
After the update, the computer began to slow down due to too many background tasks running simultaneously.
werkwoord “task”
infinitief task; hij tasks; verleden tijd tasked; volt. deelw. tasked; ger. tasking
- opdragen
The manager tasked her with creating a comprehensive report on market trends.
- belasten
The old bridge was tasked beyond its capacity with the heavy traffic.
- verwijten
The critic tasked the director with neglecting the source material in the movie adaptation.