hulpwerkwoord “do”
do, neg. don't, he does, neg. doesn't, past did, neg. didn't
- vormt een vraag
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
Do you like ice cream?
- zet het volgende werkwoord in de ontkenning
I do not want to leave early.
- doen (voor nadruk, bijv. "Ik doe het wel!")
I really do appreciate your help.
- doen (als vervanging van een eerder genoemd werkwoord, bijv. "Zij kan het beter dan ik kan doen.")
She likes to swim, and I do too.
werkwoord “do”
infinitief do; hij does; verleden tijd did; volt. deelw. done; ger. doing
- doen
If you want something done, do it yourself.
- zijn (voor een specifieke reden)
What are you doing here so late?
- volstaan
This old chair will do for now.
- veroorzaken
A good night's sleep did me a lot of good.
- gaan
How's your new job doing?
- uitoefenen (als beroep)
What do you do for a living?
- uitzitten (van een straf)
He did two years for burglary.
- nadoen
He does a really great George Bush.
- vrijen
They went upstairs to do it.
- leveren (van een dienst of product)
This bakery doesn't do wedding cakes.
- gebruiken (van drugs)
He got caught doing drugs.
zelfstandig naamwoord “do”
enkelvoud do, meervoud dos, doos of ontelbaar
- feestje of bijeenkomst
Are you going to their do this weekend?
zelfstandig naamwoord “do”
- do
In the song, the melody starts with 'do'.