·

core (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord “core”

enkelvoud core, meervoud cores of ontelbaar
  1. kern
    At the core of their success was a dedicated team and hard work.
  2. kern
    The core of a pencil is commonly called “lead”.
  3. klokhuis
    After eating the apple, she tossed the core into the compost bin.
  4. core (spieren van de romp)
    Daily exercises can help you build a stronger core and reduce back pain.
  5. core (processor)
    Modern video games often require a CPU with multiple cores to run smoothly.
  6. kern (van de aarde)
    Scientists believe that the core is responsible for the Earth's magnetic field.
  7. (in de geologie) een cilindrisch monster van gesteente of grond verkregen door middel van boren
    The team extracted a core from the ice sheet to study climate changes over time.
  8. kern (van een kernreactor)
    The engineers monitored the temperature of the reactor core closely.
  9. (in de productie) het interne deel van een mal dat de binnenkant van een product vormt
    During casting, molten metal is poured around a core to form hollow spaces in the final product.

werkwoord “core”

infinitief core; hij cores; verleden tijd cored; volt. deelw. cored; ger. coring
  1. ontkernen
    Before baking the apples, she cored them and filled them with cinnamon.
  2. een cilindrisch monster uit iets halen met een boor
    The engineers cored the rock to analyze its composition.

bijvoeglijk naamwoord “core”

basisvorm core, niet-vergrotend
  1. kern- (vormend)
    Mathematics and English are core subjects in the school curriculum.