zelfstandig naamwoord “suit”
enkelvoud suit, meervoud suits
- pak
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
For her job interview, Sarah chose a sleek, gray suit to make a professional impression.
- damespak
- pak (bijvoorbeeld een ruimtepak of zwempak)
Astronauts have to wear space suits if they want to go outside of the spacecraft.
- zakenman (in de context van een bedrijf)
The suits in the company decided to implement a new hiring policy.
- rechtszaak
After months of negotiation, they decided to bring a suit against the company for breach of contract.
- kleur (in de context van kaartspellen)
In a game of poker, the four suits are hearts, diamonds, clubs, and spades.
werkwoord “suit”
infinitief suit; hij suits; verleden tijd suited; volt. deelw. suited; ger. suiting
- passen (in de zin van gemak of nut)
This time suits me for a meeting; how about you?
- staan (in de zin van iemands uiterlijk verbeteren)
The bright red tie suited him perfectly for the gala event.
- passen (in de zin van geschikt of passend zijn)
The bright colors of the painting suited the lively atmosphere of the children's playroom perfectly.