·

vain (EN)
bijvoeglijk naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “vain”

basisvorm vain (more/most)
  1. tevergeefs
    They tried in vain to push the broken car up the steep hill.
  2. ijdel
    She was so vain that she spent hours looking at herself in the mirror every day.
  3. zinloos (om te onderscheiden van 'ijdel', wat ook 'vain' kan betekenen in de context van betekenisloosheid)
    His promise turned out to be vain when he failed to follow through with any action.