·

separate (EN)
bijvoeglijk naamwoord, werkwoord

bijvoeglijk naamwoord “separate”

basisvorm separate, niet-vergrotend
  1. los
    They use separate bathrooms in the morning to get ready faster.
  2. verschillend
    This is not the leakage we encountered yesterday; this is a separate problem.

werkwoord “separate”

infinitief separate; hij separates; verleden tijd separated; volt. deelw. separated; ger. separating
  1. verdelen
    Please separate the clean clothes from the dirty ones.
  2. uit elkaar gaan
    The teacher asked the two arguing students to separate and sit on opposite sides of the classroom.
  3. scheiden (zodanig dat er ruimte is tussen twee entiteiten)
    A wide river separates the two villages.
  4. een samenwoonrelatie met een echtgenoot beëindigen zonder te scheiden
    After ten years of marriage, they decided to separate due to irreconcilable differences.
  5. onderscheiden
    Our ability to reason is what separates us from animals.