bijvoeglijk naamwoord “quiet”
quiet, comp. quieter, sup. quietest
- stil
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She was so quiet that I could barely hear her words.
- vredig (om te verduidelijken dat het om een vredige stilte gaat)
The sea was very quiet that day.
- rustig
The beach remained quieter than usual for a sunny weekend.
- zwijgzaam (als het gaat om een persoon die weinig spreekt) / zacht (als het gaat om het volume van spreken)
She remained quiet during the meeting, only speaking when asked a direct question.
- bescheiden
She chose a quiet shade of beige for the living room walls to create a calming atmosphere.
werkwoord “quiet”
infinitief quiet; hij quiets; verleden tijd quieted; volt. deelw. quieted; ger. quieting
- tot zwijgen brengen (als het gaat om iemand stil maken) / kalmeren (als het gaat om iemand kalmer maken)
The librarian quieted the noisy group of students with a stern look.
- verstommen (als het gaat om geluid) / bedaren (als het gaat om emoties)
The children finally quieted down after the exciting story ended.
zelfstandig naamwoord “quiet”
enkelvoud quiet, meervoud quiets of ontelbaar
- stilte
After the bustling party ended, a deep quiet settled over the house.
tussenwerpsel “quiet”
- stil!
Quiet! We are in a library.