zelfstandig naamwoord “period”
enkelvoud period, meervoud periods
- periode
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
He lived in Paris for a period of five years.
- periode (een tijdsduur in de geschiedenis met specifieke kenmerken)
The Renaissance was a period of great artistic achievement.
- menstruatie
She can't participate in the race because she's on her period.
- punt
Don't forget to put a period at the end of your sentence.
- einde
She decided to put a period to their argument by walking away.
- lesuur (een van de tijdssegmenten waarin een schooldag is verdeeld)
Our science class is during the third period.
- een van de segmenten waarin een sportwedstrijd is verdeeld
The team scored two goals in the final period.
- de duur van één volledige cyclus van een herhalend verschijnsel
The period of the pendulum's swing is two seconds.
- (in de geologie) een tijdsindeling die langer is dan een tijdvak en korter dan een era
Dinosaurs lived during the Jurassic period.
- (in de chemie) een rij in het periodiek systeem van elementen
Elements in the same period have the same number of electron shells.
bijvoeglijk naamwoord “period”
basisvorm period, niet-vergrotend
- Periodiek (bestaand uit een bepaalde tijd in de geschiedenis)
They restored the house with period furniture from the 1800s.
- Periodiek (kopiëren of lijken op een bepaalde historische periode)
The actors wore period costumes in the historical movie.
tussenwerpsel “period”
- punt (niet ter discussie)
You need to finish your homework, period!