Dit woord kan ook een vorm zijn van:
person (zelfstandig naamwoord) zelfstandig naamwoord “people”
people, alleen meervoudig
- mensen
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The park was filled with people enjoying the sunny day.
- volgelingen (als het gaat om een leider) of onderdanen (als het gaat om een vorst of staatshoofd)
The queen's people were loyal and served her well.
- personeel of medewerkers
After the meeting, she said, "I'll have my people schedule a follow-up."
- familie of voorouders
He often spoke of his people who came from a small village in Italy.
werkwoord “people”
infinitief people; hij peoples; verleden tijd peopled; volt. deelw. peopled; ger. peopling
- bevolken
Pioneers were sent to the new land to people the vast wilderness.
- zich bevolken
Over the centuries, the deserted island slowly peopled with castaways and adventurers.
zelfstandig naamwoord “people”
enkelvoud people, meervoud peoples
- bevolkingsgroep (als het gaat om een natie of etniciteit)
The indigenous peoples of the region have diverse cultural traditions.