·

intermediate (EN)
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord

bijvoeglijk naamwoord “intermediate”

basisvorm intermediate (more/most)
  1. tussenliggend
    He took an intermediate position on the issue, not fully agreeing with either side.
  2. gemiddeld (niveau)
    I took an intermediate English course.

zelfstandig naamwoord “intermediate”

enkelvoud intermediate, meervoud intermediates
  1. gevorderde (leerling)
    After a year of lessons, Sarah moved from beginner to intermediate in her Spanish class.
  2. bemiddelaar
    As an intermediate, she helped the two parties reach an agreement.
  3. middenklasse (auto)
    He rented an intermediate for his road trip.
  4. tussenproduct
    The compounds react to form an intermediate before producing the end result.

werkwoord “intermediate”

infinitief intermediate; hij intermediates; verleden tijd intermediated; volt. deelw. intermediated; ger. intermediating
  1. Bemiddelen (optreden als een bemiddelaar of tussenpersoon in een proces of onderhandeling)
    The diplomat intermediated between the two countries to help reach a peace agreement.
  2. Bemiddelen (regelingen treffen of onderhandelen over deals, zoals een makelaar)
    Banks intermediate financial transactions between borrowers and lenders.