·

hire (EN)
werkwoord, zelfstandig naamwoord

werkwoord “hire”

infinitief hire; hij hires; verleden tijd hired; volt. deelw. hired; ger. hiring
  1. in dienst nemen
    We decided to hire a new chef for our restaurant.
  2. inhuren
    We decided to hire a magician for the birthday party.
  3. huren
    For the weekend party, they hired a sound system to ensure the music was loud enough for everyone to enjoy.

zelfstandig naamwoord “hire”

enkelvoud hire, meervoud hires of ontelbaar
  1. nieuwe medewerker (voor iemand die recent is begonnen met werken)
    The company welcomed ten new hires at the orientation session today.
  2. huurprijs (voor het bedrag dat betaald wordt om iets tijdelijk te gebruiken)
    We paid the hire for a beach umbrella to use for the day.