zelfstandig naamwoord “chair”
enkelvoud chair, meervoud chairs
- stoel
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
She pulled out a chair and sat down at the table to have breakfast.
- voorzitter
The chair called the meeting to order and welcomed everyone.
- leerstoel
He was offered the chair of physics at the prestigious university.
- stoel (in de muziek: de positie van een muzikant in een orkest, vooral ter aanduiding van hun rang)
She earned the first chair in the violin section.
- de zetel of het ambt van een gezagsdrager, zoals een rechter of bisschop
He finally ascended to the chair after years of service.
- elektrische stoel
In the past, criminals were sometimes sentenced to die in the chair.
werkwoord “chair”
infinitief chair; hij chairs; verleden tijd chaired; volt. deelw. chaired; ger. chairing
- voorzitten
She was asked to chair the committee on environmental policy.