·

write (EN)
werkwoord, zelfstandig naamwoord

werkwoord “write”

infinitief write; hij writes; verleden tijd wrote; volt. deelw. written; ger. writing
  1. schrijven
    She writes a letter to her friend every month.
  2. schrijven (een boek, artikel, gedicht, etc. creëren)
    She wrote a captivating novel that became a bestseller.
  3. schrijven (communiceren door middel van een brief of bericht)
    She wrote him every day while he was overseas.
  4. schrijven (beroepsmatig of als activiteit)
    She writes novels in her spare time.
  5. wegschrijven
    The program is designed to write data to the external hard drive as a backup.
  6. uitschrijven (een financieel contract creëren en verkopen)
    John decided to write a call option on his stocks to earn some extra income.

zelfstandig naamwoord “write”

enkelvoud write, meervoud writes of ontelbaar
  1. het wegschrijven
    The software update increased the number of writes per second.