zelfstandig naamwoord “staff”
enkelvoud staff, meervoud staffs, staves
- staf
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The wizard carried a sturdy staff.
- notenbalk
The composer wrote the melody on the staff.
- stok (een paal die een vlag ondersteunt)
The national flag was hoisted high on the staff during the ceremony.
zelfstandig naamwoord “staff”
enkelvoud staff, meervoud staffs of ontelbaar
- personeel (alle werknemers van een organisatie beschouwd als een groep)
The school staff is preparing for the new academic year.
- Staf (een groep officieren die een commandant in het leger bijstaat)
The general met with his staff to discuss the strategy.
werkwoord “staff”
infinitief staff; hij staffs; verleden tijd staffed; volt. deelw. staffed; ger. staffing
- bemannen
The company needs to staff its new branch with experienced workers.
- bemannen (werken bij)
Volunteers will staff the information desk during the event.