·

six (EN)
telwoord, zelfstandig naamwoord

telwoord “six”

six, 6
  1. zes
    She bought six apples from the market.

zelfstandig naamwoord “six”

enkelvoud six, 6, meervoud sixes, 6s of ontelbaar
  1. zes uur
    We have six apples in the basket.
  2. zes (de positie direct achter iemand of iets)
    While advancing, keep an eye on our six for any surprise attacks.
  3. zes (een slag in cricket waarmee de bal over de grens gaat zonder de grond te raken, goed voor zes punten)
    The crowd erupted in cheers when the batsman struck a powerful six, sending the ball flying over the boundary.
  4. zes (het scoren van een touchdown in Amerikaans voetbal)
    With that incredible catch, the team scored a six and took the lead.