zelfstandig naamwoord “output”
enkelvoud output, meervoud outputs of ontelbaar
- productie
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
The factory's output of cars has doubled this year, reaching 200,000 vehicles.
- uitvoer (gegevens of informatie van een computer)
The printer's output tray was full of documents.
- vermogen (gegenereerd door een systeem)
The solar panels' output increases significantly on sunny days, providing more electricity to the house.
- productie (van lichaamsvloeistoffen, zoals bloed of urine)
The doctor monitored the patient's urine output closely to ensure their kidneys were functioning properly.
werkwoord “output”
infinitief output; hij outputs; verleden tijd output, outputted; volt. deelw. output, outputted; ger. outputting
- produceren
The factory outputs 500 cars each month.
- uitvoeren (gegevens of informatie versturen van een computer)
The program outputs the results directly to your email.