·

opposite (EN)
bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, bijwoord, zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “opposite”

basisvorm opposite, niet-vergrotend
  1. recht tegenover
    They sat at opposite ends of the table during dinner.
  2. tegengesteld
    When exchanged goodbyes, we went in opposite directions.
  3. volledig anders (om aan te geven dat het zo verschillend mogelijk is)
    We have opposite views on the issue.

voorzetsel “opposite”

opposite
  1. tegenover
    The bank is located opposite the supermarket.
  2. (optreden als iemands partner in een film of toneelstuk)
    She starred opposite Tom Hanks in the romantic comedy.

bijwoord “opposite”

opposite (more/most)
  1. tegenover (als bijwoord gebruikt om de locatie aan te geven)
    He sat opposite me at the table.

zelfstandig naamwoord “opposite”

enkelvoud opposite, meervoud opposites of ontelbaar
  1. tegenpool
    He's the opposite of his father; always late and never apologizes.
  2. antoniem
    "Hot" is the opposite of "cold."
  3. tegengestelde (in de context van wiskunde, het getal dat opgeteld bij een ander getal nul oplevert)
    In mathematics, the opposite of 5 is -5 because when added together, they equal zero.