·

operate (EN)
werkwoord

werkwoord “operate”

infinitief operate; hij operates; verleden tijd operated; volt. deelw. operated; ger. operating
  1. bedienen of gebruiken van een machine, apparaat of systeem
    He operates the crane with precision.
  2. werken
    This device operates at high efficiency.
  3. opereren
    The surgeon will operate on the patient tomorrow.
  4. een bedrijf of organisatie runnen of beheren
    They operate a small café near the beach.
  5. aanbieden (een dienst)
    The airline operates flights to over 50 destinations.
  6. (in militair) militaire of strategische acties uitvoeren
    Special forces operate behind enemy lines.