·

northern (EN)
bijvoeglijk naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “northern”

basisvorm northern (more/most)
  1. noordelijk
    The northern entrance of the park is less crowded than the southern one.
  2. noorder- (bijvoorbeeld noorderwind)
    The northern wind brought a sudden drop in temperature overnight.
  3. noordelijk (typisch voor het noorden van Engeland)
    She had a warm, northern accent that reminded him of his hometown in Yorkshire.