·

main (EN)
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord

bijvoeglijk naamwoord “main”

basisvorm main, niet-vergrotend
  1. belangrijkste
    The main reason for the delay was heavy traffic.

zelfstandig naamwoord “main”

enkelvoud main, meervoud mains
  1. leiding
    The water main burst, causing the street to flood.
  2. hoofdgerecht
    For my main, I'd like the grilled salmon.
  3. hoofdaccount
    His main got banned, so he switched to his backup account.
  4. hoofdpersonage (in een spel)
    She always chooses the knight as her main.
  5. grootzeil
    The sailor adjusted the main to catch the wind.

werkwoord “main”

infinitief main; hij mains; verleden tijd mained; volt. deelw. mained; ger. maining
  1. spelen als (voorkeurskarakter in een spel)
    He mains the sniper class in that game.