bijvoeglijk naamwoord “common”
basisvorm common, commoner, commonest (of more/most)
- gemeenschappelijk
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
Despite their differences, the siblings had a common interest in music.
- gebruikelijk
It's common courtesy to hold the door open for the person behind you.
- vaak voorkomend
Colds are a common illness during the winter months.
- gewoon (in de zin van niet bijzonder of onderscheidend)
In the village, common people gathered at the market to share news and goods.
- algemeen (in de zin van zeer bekend of wijdverspreid)
The common frog is a familiar sight in many European gardens.
- traditioneel (gebaseerd op langdurige praktijken of gewoonten)
In England, many legal principles are based on common law, developed over centuries through court decisions.
zelfstandig naamwoord “common”
enkelvoud common, meervoud commons of ontelbaar
- gemeentegrond
The children played soccer on the village common every evening.