·

expectation (EN)
zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord “expectation”

enkelvoud expectation, meervoud expectations of ontelbaar
  1. verwachting
    The children's eyes gleamed with expectation of ice cream after dinner.
  2. verwachtingen (in de zin van hoop op een positieve uitkomst)
    The children had high expectations for the trip to the amusement park.
  3. verwachtingen (in de zin van sterke overtuigingen over wat zou moeten gebeuren)
    The new software did not meet the expectations we had.
  4. verwachte waarde
    The expectation of rolling a die is 3.5, since it's the average of all possible outcomes (1, 2, 3, 4, 5, 6) over a large number of rolls.