little (EN)

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, lidwoord, voornaamwoord, zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “little”

1. klein
   Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.

   She cuddled her little kitten, which fit perfectly in the palm of her hand.
2. kort (van korte duur)
   He took a little break from work to clear his mind.
3. jong (zeer jong)
   When he was littler, he couldn't reach the cookie jar on the top shelf.
4. jonger (als in jongere broer of zus)
   Tom proudly showed his classmates a photo, saying, "That's my little brother on his first day of school."

bijwoord “little”

1. weinig (als in weinig interessant)
   This information is little known.
2. helemaal niet
   Little did she realize, her lost ring was in her pocket the whole time.

lidwoord “little”

1. weinig (als in weinig geld)
   There is little milk at home―could you buy some?

voornaamwoord “little”

1. weinig (als zelfstandig gebruikt, bijvoorbeeld "er is nog maar weinig over")
   Little is known about this bird species.

zelfstandig naamwoord “little”

1. een beetje
   Can I add a little of that into the sauce?
2. kleintje
   When she heard him cry, she knew her little needed to be fed.