·

compare (EN)
werkwoord, zelfstandig naamwoord

werkwoord “compare”

infinitief compare; hij compares; verleden tijd compared; volt. deelw. compared; ger. comparing
  1. vergelijken
    When you compare an apple to an orange, you'll notice they taste quite different.
  2. vergelijken (in de zin van overeenkomsten benoemen)
    Critics often compare the movie's special effects to those seen in a high-budget blockbuster.
  3. graden vormen (van een bijvoeglijk naamwoord)
    In English, we compared the adjective "fast" as "faster" and "fastest".
  4. zich meten (vaak gebruikt om aan te geven dat twee dingen niet gelijk zijn)
    My homemade cookies can't compare to my grandmother's recipe.

zelfstandig naamwoord “compare”

enkelvoud compare, meervoud compares of ontelbaar
  1. vergelijking
    Her singing voice is beyond compare, unmatched by any in the choir.