·

capacity (EN)
zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord “capacity”

enkelvoud capacity, meervoud capacities of ontelbaar
  1. capaciteit (de hoeveelheid die iets kan bevatten of verwerken)
    The water bottle has a capacity of 1 liter, so it can't hold more than that.
  2. capaciteit (in de context van elektriciteit)
    The battery capacity determines how much electrical charge it can store.
  3. capaciteit (de maximale hoeveelheid die iets kan bevatten)
    The stadium was filled to capacity, with no empty seats left.
  4. bekwaamheid (het vermogen om een taak uit te voeren)
    Despite her young age, Lily has the capacity to solve complex math problems quickly.
  5. productiecapaciteit (de hoogste hoeveelheid die geproduceerd kan worden)
    The factory has a capacity of 500 cars per month.
  6. hoedanigheid (de positie of rol waarin iemand functioneert)
    In her capacity as team leader, she organized weekly meetings to ensure everyone was on track.