·

assistant (EN)
zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord “assistant”

enkelvoud assistant, meervoud assistants
  1. assistent
    The research assistant conducted experiments under the guidance of the lead scientist.
  2. verkoper (in een winkel)
    The assistant helped me find the right size.
  3. assistent (computerprogramma)
    The installation assistant guided me through setting up the software.

bijvoeglijk naamwoord “assistant”

basisvorm assistant, niet-vergrotend
  1. assisterend
    The assistant manager supervised the team when the manager was away.