·

Friday (EN)
zelfstandig naamwoord, bijwoord, eigennaam

zelfstandig naamwoord “Friday”

enkelvoud Friday, meervoud Fridays
  1. vrijdag
    She is planning a party next Friday.
  2. de laatste werkdag van iemand voor een periode van rust, ongeacht de daadwerkelijke dag
    Since I have Wednesday and Thursday off, today is my Friday.

bijwoord “Friday”

Friday
  1. op vrijdag
    He will arrive Friday to start his new job.

eigennaam “Friday”

Friday
  1. Vrijdag (personage in Robinson Crusoe)
    In the novel, Robinson Crusoe teaches Friday, the native he rescues, how to speak English.