zelfstandig naamwoord “word”
enkelvoud word, meervoud words of ontelbaar
- woord
Meld u aan om de vertalingen van voorbeeldzinnen en eentalige definities van elk woord te zien.
"Apple" is a word that refers to a type of fruit.
- bericht (als in "ik heb een woord ontvangen")
I haven't received a word from her since she moved abroad.
- woord (als in "iemand zijn woord geven")
He kept his word and paid back the loan as he had promised.
- gesprek (als in "een woordje met iemand spreken")
Let's step outside for a quick word before the meeting starts.
- Woord (met een hoofdletter, als in "het Woord van God")
In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God.
werkwoord “word”
infinitief word; hij words; verleden tijd worded; volt. deelw. worded; ger. wording
- verwoorden
She worded her request carefully, hoping to get a positive response.