·

wide (EN)
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “wide”

wide, comp. wider, sup. widest
  1. breed
    The river was too wide to swim across.
  2. uitgebreid
    The festival attracted a wide audience.
  3. groot
    There were wide variations in the data.
  4. mis
    His throw went wide of the basket.
  5. (sport) gepositioneerd aan of nabij de zijkant van een speelveld
    He plays in a wide position on the right wing.
  6. wijd
    You could see his wide eyes when he opened the gift.
  7. (computing) gebruikmakend van of ondersteuning biedend aan grotere gegevens- of tekenformaten dan gebruikelijk
    The application supports wide characters for Unicode text.

bijwoord “wide”

wide, wider, widest
  1. wijd
    They searched far and wide for the lost puppy.
  2. volledig
    She was wide awake despite it being midnight.
  3. mis
    The arrow flew wide of the mark.

zelfstandig naamwoord “wide”

enkelvoud wide, meervoud wides
  1. (een cricketbal) een bal die te ver van de batsman wordt gebowld, resulterend in een extra run voor de slagpartij
    In the final over, the bowler conceded two wides.