juːˈtʰɛnsl US UK
·

utensil (EN)
zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord “utensil”

enkelvoud utensil, meervoud utensils
  1. gereedschap (een hulpmiddel of werktuig dat in een keuken of voor het koken wordt gebruikt)
    She washed the utensils after preparing the meal.
  2. gereedschap (elke nuttige tool of instrument dat voor praktische doeleinden wordt gebruikt)
    He packed essential utensils for the hiking expedition.