·

temporary (EN)
bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord “temporary”

basisvorm temporary (more/most)
  1. tijdelijk
    The family set up a temporary tent in the backyard for the weekend.

zelfstandig naamwoord “temporary”

enkelvoud temporary, meervoud temporaries
  1. tijdelijke kracht
    The company hired a temporary to help with the holiday rush.
  2. tijdelijke variabele
    The function uses a temporary to hold the sum before dividing it by the number of elements.