·

state (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord

zelfstandig naamwoord “state”

enkelvoud state, meervoud states of ontelbaar
  1. toestand
    After the flood, the house was in a state of disrepair.
  2. aggregatietoestand (toelichting: "staat" wordt in deze context vaak uitgebreid tot "aggregatietoestand" om de vorm van materie aan te duiden)
    Water exists in three states: solid, liquid, and gas.
  3. praal
    The queen arrived in state, with a full procession and regalia.
  4. staat (toelichting: in de context van informatica kan "staat" gebruikt worden om de specifieke condities van een systeem of programma aan te duiden)
    The program crashed, and we lost the state of the variables.
  5. staat
    The state of Japan has a unique blend of traditional and modern culture.
  6. deelstaat (toelichting: "staat" binnen een federatie wordt vaak "deelstaat" genoemd)
    Texas is the second-largest state in the United States by both area and population.

werkwoord “state”

infinitief state; hij states; verleden tijd stated; volt. deelw. stated; ger. stating
  1. verklaren
    The witness stated that she saw the suspect leave the scene.