·

speed (EN)
zelfstandig naamwoord, werkwoord, tussenwerpsel

zelfstandig naamwoord “speed”

enkelvoud speed, meervoud speeds of ontelbaar
  1. snelheid
    The car reached a speed of 120 miles per hour on the highway.
  2. snelheid (de eigenschap van snel bewegen)
    We are cruising at speed right now.
  3. versnelling
    The car has a six-speed gearbox.
  4. een illegale stimulerende drug, vooral amfetamine
    He was arrested for selling speed to college students.
  5. (fotografie) de tijdsduur dat de sluiter van een camera open is
    Using a slow speed can create interesting motion effects.

werkwoord “speed”

infinitief speed; hij speeds; verleden tijd sped, speeded; volt. deelw. sped, speeded; ger. speeding
  1. snellen (snel bewegen)
    The train sped through the countryside.
  2. te hard rijden
    She was fined for speeding on the highway.
  3. versnellen
    This new software will speed the process.

tussenwerpsel “speed”

speed
  1. (in film) gezegd om aan te geven dat opnameapparatuur draait en klaar is
    The director shouted "Action!" after the sound engineer called "Speed!